Arbocatalogus Afvalbranche

Dé arbostandaard voor alle bedrijven in de afvalsector!
1 december 2022, 17:26 uur
Achtergrondinformatie

Voorbeeld werkinstructie Treeplank kraakperswagen veilig gebruiken

Printvriendelijke versieAls e-mail versturenPDF document

Doel

Het doel van deze instructie is het beschrijven hoe er veilig met de treeplank gewerkt dient te worden en wanneer de treeplank wel en niet gebruikt mag worden in relatie tot de gevaren en risico’s.

Waarom treeplanken?

Op de inzamelroute staan vaak veel te ledigen containers op relatief korte afstand van elkaar op wisselende afstanden. Om te voorkomen dat beladers vaak in- en uit de cabine moeten stappen en klimmen of elke keer te voet met de wagen mee moeten lopen naar de volgende stop- en werklocatie, kunnen twee beladers achterop de wagen op de twee treeplanken plaatsnemen om zo met de wagen mee te rijden tot de volgende stop. Dit geeft dan minder lichamelijke inspanning en fysieke belasting en levert tijdswinst op.

Gevaren en risico’s

De gevaren bij het gebruik van de treeplank zijn: 1) vallen en struikelen, 2) aangereden worden, en 3) beknelling.

Vallen en struikelen

Bij het op- en afstappen van de treeplank of als iemand op de treeplank staat als het voertuig rijdt of stilstaat, kan de persoon (er af) vallen. Als dit gebeurt als het voertuig (al/nog) rijdt kan het letsel ernstiger zijn. De kans op een fatale val is mogelijk.

Aanrijdgevaar

Bij het van de treeplank op- en afstappen en het op de treeplank staan en bij het meerijden staande op de treeplank is er aanrijdgevaar. Een ander voertuig kan achterop of er vlak langs rijden of de persoon kan van de treeplank vallen en overreden worden door een andere weggebruiker. Door technisch falen kan de belader worden aangereden door een achteruitrijdende of rollende kraakperswagen. Hierbij kan het letsel ernstig of fataal zijn als de persoon geraakt wordt.

Beknellingsgevaar

Als de kraakperswagen achteruitrijdt naar een obstakel of als een ander voertuig de kraakperswagen nadert en een belader op de treeplank staat of bezig is met op- of afstappen, kan de belader bekneld worden. Het letsel hierbij kan ernstig of fataal zijn.

Regelgeving en norm

De norm NEN-EN 1501-1:2021 beschrijft het ontwerp en de veiligheidseisen waar het ontwerp van een via de achterzijde te beladen kraakperswagen aan moet voldoen zodat het gebruik voldoende veilig is. Kraakperswagens die in Nederland op de markt komen, moeten voldoen aan deze norm. De normtekst is afgestemd op de regelgeving vanuit de Machinerichtlijn (Directive 2006/42/EC). De belangrijkste veiligheidsaspecten van het gebruik van de treeplank worden hieronder beschreven bij “Preventie – Beheersmaatregelen”.

Treeplankbeveiligingen (verplichtingen uit paragraaf 5.10.3 van de NEN-EN 1501-1:2021)

Als iemand op een treeplank staat, is automatisch inschakelen van de volgende beveiligingen verplicht:

- de wagen kan door een technische voorziening niet achteruitrijden;

- het kraakpersschot in de trog gaat niet open of naar achteren richting de belader op de treeplank;

- de hefkantelinstallatie kan niet in werking worden gesteld;

- de wagen heeft een technische begrenzing op de snelheid van vooruit rijden:

  • maximaal 25 km/uur indien de treeplank(en) aan minimum eisen uit de norm voldoet (voldoen);
  • maximaal 30 km/uur indien voldaan wordt aan de strengere eisen dan de minimum eisen uit de norm.

Na een overgangsperiode (vermoedelijk tot 11 oktober 2023 of een andere nog door de fabrikanten te bepalen datum) wordt aan nieuw af te leveren kraakperswagens aanvullend de eis gesteld dat de wagen alleen achteruit kan rijden, indien de treeplank(en) onbruikbaar zijn, doordat deze verticaal is/zijn opgeklapt of is/zijn weg geklapt. Daarbij stelt de norm bepaalde beveiligingen en mogelijkheid tot overbrugging ervan door de chauffeur verplicht.

Risico-inschatting en RI&E van de gevaren “gebruik treeplank”

Als onderstaande beheersmaatregelen niet genomen worden, is het risico volgens de Fine en Kinney systematiek als “belangrijk risico” te classificeren. Als de beheersmaatregelen adequaat genomen zijn, is het risico op basis van alle praktijkervaringen en de ongevalshistorie te classificeren als “mogelijk risico (score 45 bij worst case effect)”, dan is periodieke terugkerende aandacht voor en borging van deze beheersmaatregelen voldoende preventie.

Vallen en struikelen

Dit is een gevaar bij gebruik van de treeplank, maar ook bij de andere (alternatieve) werkhandelingen zoals het halen, wegbrengen, duwen en trekken van de rolcontainers, het rond de kraakperswagen lopen, het meelopen met de wagen en bij het (vaker) in en uit de cabine stappen en klimmen. Het rijgedrag van de chauffeur, het gedrag van de beladers en het stilstaan alvorens op- en af te stappen zijn bij al deze werksituaties kritische aandachtspunten. Onderstaande beheersmaatregelen reduceren de risico’s tot een voldoende laag en acceptabel niveau.

Aanrijding

Dit is een gevaar bij gebruik van de treeplank, maar ook bij andere (alternatieve) werkwijzen zoals het meelopen met de wagen, het (vaker) in en uit de cabine stappen en klimmen, het halen, wegbrengen, duwen, en trekken van containers, het rond de wagen lopen en dergelijke. Onderstaande beheersmaatregelen reduceren de risico’s tot een voldoende laag en acceptabel niveau.

Beknelling

De belader op of nabij de treeplank kan bekneld worden door de rollende/rijdende wagen, een ander rijdend voertuig en/of een obstakel. Dat kan ook gebeuren bij andere (alternatieve) werkwijzen zoals het meelopen met de wagen, het (vaker) in en uit de cabine stappen en klimmen, het halen, wegbrengen, duwen, en trekken van containers, het achter of rond de wagen lopen en dergelijke. Onderstaande beheersmaatregelen reduceren de risico’s tot een voldoende laag en acceptabel niveau.

Preventie - Beheersmaatregelen

Vooraf inspectie van materieel

Dagelijks vóór aanvang van de werkzaamheden moet de staat en veilige werking van het materieel en alle veiligheidsvoorzieningen gecontroleerd worden. De stand, de staat en de achteruitrijbeveiliging van de treeplank, de aanwezigheid en de grip van handvatten, de camera, het alarmeringssignaal van de treeplank naar de cabine en antislip op de treeplank vallen hieronder.

Meerijden in de cabine en soms op de treeplank

Langs een doorgaande weg waar de maximum snelheid hoger is dan 50 km/uur mag inzamelen slechts aan één zijde van de weg plaatsvinden. Beladers en bijrijders rijden in principe altijd mee in de cabine. De belader draagt in de cabine de veiligheidsgordel tenzij hiervoor ontheffing van bevoegd gezag is verkregen.

Als uitzondering mag een belader staande op de treeplank meerijden onder de volgende voorwaarden:

– alleen als containers op minder dan 200 meter afstand van elkaar af staan in de bebouwde kom, én

– de maximum snelheid op het wegvak 50 km/uur of lager is.
Op een treeplank mag slechts één persoon staan.

Het is verboden om buiten de cabine op een andere wijze dan staande op de treeplank mee te rijden. Dus niet zitten op de hefarm, de rand van de trog of staand op de instaptrede van de cabine.

Beladers rijden in de cabine mee als er veel oneffenheden in de weg zijn zoals drempels en kuilen, als er scherpe bochten of veel bochten zijn of als er overhangende begroeiing is. Indien de rijweg een enkel hoogteverschil heeft, bijvoorbeeld een verkeersdrempel, dan dient de chauffeur ter plekke stapvoets te rijden.

Op verzoek altijd in de cabine meerijden

Als de chauffeur, gelet op de lokale situatie, het veiliger vindt dat de beladers meerijden in de cabine, dan dienen de beladers hier altijd gehoor aan te geven ongeacht de omstandigheden en de locatie. De chauffeur dient de veiligheid van de beladers altijd voorop te stellen.

Rijstijl chauffeur

Bij gebruik van de treeplank is de snelheid van het voertuig begrensd. De begrenzing van de snelheid tot 30 km/uur is voor de veiligheid van de beladers echter niet voldoende. Op woonerven dient de chauffeur zich aan de aangegeven maximumsnelheid te houden. Als een collega op de treeplank staat, dient de chauffeur zijn rijstijl in voldoende mate aan te passen om gevaarlijke situaties of letsel te voorkomen. De chauffeur is verplicht rustig op te trekken en af te remmen. Hij heeft een defensieve rijstijl en zet de wagen telkens overduidelijk stil, zodat beladers veilig op de treeplank kunnen stappen of ervan afstappen. Belader(s) zijn verplicht ook telkens overduidelijk op en af te stappen als de wagen stilstaat. De chauffeur kan de belader(s) en de achterzijde van het voertuig met de treeplanken zien via de monitor in de cabine.

Bochten en stuurbewegingen dienen beheerst en voldoende langzaam uitgevoerd te worden; indien nodig rijden beladers mee in de cabine.

Driepuntsmethode

Op de treeplank stappen en er van afstappen dient net zoals bij het in- en uitstappen en in- en uitklimmen van de cabine te gebeuren met het gezicht naar de wagen volgens de driepuntsmethode. Je kunt dan niet vallen omdat je maximaal één hand of voet tegelijk verplaatst zodat je altijd op drie punten vast staat en je daarbij recht staat omdat je je romp niet draait. Pas als beide benen stabiel op de grond staan na het uit- of afstappen, verander je van richting en loop je weg. Het is belangrijk om de medewerkers hiervan bewust te maken en in het gebruik van de driepuntsmethode te trainen. Op- en afstappen alleen als het voertuig niet in beweging is.

Veilig staan op de treeplank

Houd je gezicht zoveel als mogelijk in de rijrichting en het lichaam altijd binnen de contouren van het voertuig als je op de treeplank staat. Sta stabiel met beide voeten vlak en volledig op de treeplank en houd met beide handen de handvatten continu stevig vast. Gebruik gripvaste handschoenen welke niet glad worden bij natte weersomstandigheden. Wees bedacht op onverwachte bewegingen van de wagen. Beladers kunnen bij de treeplank een alarmsignaal naar de chauffeur in de cabine geven met een noodstopknop die verplicht binnen handbereik van de treeplank is gemonteerd. Als deze noodstopknop c.q. belsignaal klinkt, stopt de chauffeur direct op een veilige wijze.

Eten, drinken, bellen, muziek luisteren, foto’s, films of tekst bekijken, lezen, schrijven, jas uitdoen, afval of containers vasthouden of een andere gevaarlijke handeling uitvoeren, is ten strengste verboden als je op de treeplank staat.

Gedragsregels

De chauffeur en de belader(s) dienen dagelijks voorafgaand aan de werkzaamheden het materieel op veilige werking te inspecteren.

De chauffeur heeft als hoofdgedragsregel:

stel altijd de veiligheid van de belader voorop met een defensieve rijstijl.

De beladers dienen zich aan de volgende gedragsregels te houden:

  • rijd afstanden groter dan 200 meter mee in de cabine
  • gebruik de treeplank alleen als de omstandigheden ter plekke voldoende veilig zijn
  • gebruik de driepuntsmethode voor het opstappen op de treeplank
  • gelijktijdig mag slechts één persoon op een treeplank staan
  • sta tijdens het rijden stabiel met beide voeten vlak en volledig op de treeplank en houd de handvatten continu met beide handen stevig vast
  • doe op de treeplank geen andere dingen dan staand meerijden
  • gebruik de driepuntsmethode voor het afstappen van de treeplank nadat de wagen volledig stil staat

Afwijkingen

Het buiten werking stellen of omzeilen van veiligheidsfuncties, het niet naleven van deze regels en onveilig rijgedrag is niet toegestaan en kan reden zijn voor sancties en mogelijk zelfs tot ontslag. Stop en werk niet verder bij storingen, defecten, (technische) afwijkingen en gevaarlijke situaties. Meldt ze direct aan de onderhoudsdienst en je leidinggevende en laat het eerst repareren of beoordelen. Meld het ook als collega’s na verzoeken daartoe, niet volgens de regels of niet veilig werken en zichzelf of anderen (mogelijk) in gevaar brengen.

Registratie en archivering

wat wie waar hoe lang